• pein·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
peinzen
peinsde
gepeinsd
zwak -d volledig

peinzen

  1. inergatief heel diep nadenken
    • Hij zat al de hele middag op de bank te peinzen. 
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]