• over·ij·ve·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen overijverig overijveriger overijverigst
verbogen overijverige overijverigere overijverigste
partitief overijverigs overijverigers -

overijverig

  1. met te veel inzet
    • De overijverige docent werkt veel harder dan alle studenten tezamen. 
    • Achter twee ramen van de universiteit aan de overkant van de weg brandt licht, vast overijverige of wanhopige studenten die daar de hele nacht hebben gezeten en straks naar huis gaan.[1] 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Harstad, Johan
    Max, Mischa & Het Tet-offensief 2017 ISBN 9789057598494 pagina 14
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be