overdoen
- Geluid: óverdoen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈovərˌdun / (3 lettergrepen)
- Geluid: overdóén (hulp, bestand)
- IPA: / ˌovərˈdun / (3 lettergrepen)
- over·doen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overdoen |
deed over |
overgedaan |
onregelmatig | volledig |
óverdoen
- overgankelijk opnieuw doen
- Hij moest zijn theorie-examen overdoen omdat hij de vorige keer gezakt was.
- overgankelijk verkopen
- Hij wil zijn winkel overdoen aan de bedrijfsleider.
1. opnieuw doen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overdoen |
overdeed |
overdaan |
onregelmatig | volledig |
overdóén
- overgankelijk met een nieuwe laag verf bedekken
- Je kunt dit kastje beter met een donkere kleur overdoen.
- overgankelijk (ook wederkerend ) uitputten, door grote inspanningen afmatten
- Ik heb me overdaan bij het opruimen omdat ik was vergeten hoe groot de zolder is.
- overgankelijk aan je wil onderwerpen, onder de duim krijgen
- De oude medicijnman overdoet het bijgelovige stamhoofd.
- Het woord overdoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overdoen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be