• op·ha·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ophalen
haalde op
opgehaald
zwak -d volledig

ophalen

  1. overgankelijk een voorwerp bij iets/iemand vandaan halen
     Bij de receptie haalde ik meteen mijn langverwachte resupplydoos op.[1]
     Ten slotte adresseerde ik de dozen aan mezelf, stuurde ze vooruit en zou ze de komende weken op verschillende plekken ophalen langs de trail.[1]
  2. overgankelijk naar boven halen
  3. overgankelijk vergeten kennis of ervaringen weer bewust maken
     De deze week op 78-jarige leeftijd overleden Liesbeth List heeft een hoop mensen geraakt met haar stem, haar muziek en door wie ze was. NU.nl spreekt met verschillende artiesten en acteurs die speciale herinneringen aan haar ophalen.[2]
  4. overgankelijk, (onderwijs) een hoger cijfer verwerven voor iets
    • Hij heeft zijn wiskunde aardig opgehaald. 
  5. overgankelijk, (informatica) een bestand van een computer of server naar een andere computer of server overbrengen
  • [2] de schouders ophalen
  • [2] uit het water ophalen
  • [2] de neus ophalen voor iets
  • [3] zijn aardrijkskunde ophalen
  • [3] herinneringen ophalen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. 1,0 1,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Weblink bron “Herinneringen aan Liesbeth List: 'Ineens deed ze die yogapose'” (27 maart 2020), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be