• on·mid·del·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onmiddellijk onmiddellijker onmiddellijkst
verbogen onmiddellijke onmiddellijkere onmiddellijkste
partitief onmiddellijks onmiddellijkers -

onmiddellijk

  1. zonder uitstel
    • Dit heeft een onmiddellijke verlaging van de temperatuur ten gevolge. 
    • Het vertrek werd onmiddellijk gestopt en alle passagiers werden uit het vliegtuig gehaald. Het vliegtuig verliet Manchester uiteindelijk pas zaterdagochtend om 05.00 uur met enkele tientallen minder passagiers aan boord. [1] 
  2. zonder omwegen
    • Deze gang is een onmiddellijke uitgang naar de straat. 
     Een jonge jongen in een Schotse rok kwam keihard in een stofwolk de berg af rennen en sprong onmiddellijk op Pogues rug.[2]

onmiddellijk

  1. zonder uitstel
    • De injectie gaf onmiddellijk verbetering in de toestand van de patiënt. 
  2. zonder omwegen
    • Deze weg geeft niet onmiddellijk toegang tot de binnenstad, maar gaat er met een bocht omheen. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tubantia Florian van Impe 10-06-19 Vrouw opent per ongeluk nooduitgang in plaats van toilet, vlucht 7 uur vertraagd
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be