• mo·ment
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ogenblik’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord moment momenten
verkleinwoord momentje momentjes

het momento

  1. zeer korte tijd
     Zie ze als suggesties, adviezen die je op verschillende momenten in je leven kunt raadplegen als een gids voor moeilijke en mooie momenten.[3]
  2. punt in de tijd
     Ik ging er even voor zitten, ik was moe en had nog maar een halve fles water over, dit was geen moment om een foute beslissing te nemen.[3]
     Alsof hij zich verantwoordelijk voelde voor de hele schepping, verontschuldigde hij zich voor de argwaan in de moderne wereld, die hem ertoe verplichtte bepaalde formaliteiten in acht te nemen, maar hij verzekerde mij dat we daar later nog een geschikt moment voor konden vinden, wanneer ik zou zijn uitgerust van mijn verplaatsing.[4]
  3. (natuurkunde) een vector die gelijk is aan het product van de kracht en de arm
    • Het moment uitgeoefend door de zwaartekracht. 
  1.  Want ik was niet naar Grand Hotel Europa gekomen om de tijd weemoedig te laten verglijden te midden van afgebladderde luxe en krakende glorie in passieve afwachting van een of ander inzicht, dat mij op een gegeven moment zou toevallen als een bloemblad uit een vergeeld boeket. Dat inzicht wilde ik afdwingen en daarom moest ik aan het werk.[5]
  2. op dit moment; nu
     Op dit moment zorgt Wijnveld met zijn collega's voor het uitrollen van de anderhalvemetereconomie in negen steden in ons land: "Halsema zei bij Op1 dat ze zondag toch onrustig werd, normaal ga je bij twijfel voor de zekerheid toch voorbereidingen inzetten, zorg je dat afzettingen klaar staan, of led-schermen om mensen er op te wijzen dat het vol is. Dat is niet gebeurd. Dan kun je ook niet meer ingrijpen, zonder dat het ongezellig wordt."[6]
  • op een bepaald moment
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]
  1. "moment" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. moment op website: Etymologiebank.nl
  3. 3,0 3,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 14
  5. “Grand Hotel Europa” (2018), ISBN 978-90-295-2622-7, p. 19
  6.   Weblink bron
    Onno Beukers
    “Welke keuzes had Halsema? 'Er leek niks voorbereid'” (2/6/2020), NOS
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


moment

  1. moment


moment m

  1. moment; zeer korte tijd
  2. (natuurkunde) moment; een vector die gelijk is aan het product van de kracht en de arm


moment m

  1. moment; zeer korte tijd


  • mo·ment

moment monbezield

  1. moment; zeer korte tijd
    «Zloděj využil momentu, kdy prodavačka obsluhovala dalšího zákazníka.»
    De dief maakte gebruik van het moment waarop de kassierster de volgende klant bediende.
  2. omstandigheid
    «Psychologické a sociální momenty jsou v životě nemocných stejně důležité jako ty tělesné.»
    De psychologische en sociale omstandigheden zijn in het leven van zieken even belangrijk als de lichamelijke omstandigheden.
  3. (natuurkunde) moment; een vector die gelijk is aan het product van de kracht en de arm
  1. chvíle v, chvilka v, okamžik monbezield, vteřina v
  2. činitel monbezield, faktor monbezield, hledisko o, okolnost v
  1. veličina v, fyzikální veličina v