meerdere
- meer·de·re
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onbepaald telwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
- >Duits: mehrere
stellend | |
---|---|
onverbogen | meerder |
verbogen | meerdere |
partitief | meerders |
meerdere
- in ruim aantal; alleen attributief met een meervoud
- Hij pleegde meerdere moorden.
- ▸ Het was een ijskoude nacht en ik werd meerdere malen bibberend wakker.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meerdere | meerderen |
verkleinwoord | - | - |
- een ander persoon die wint
- Hij moest zijn meerdere erkennen in zijn buurman die net een seconde sneller was.
- meer dan één persoon
- "Dat heb ik ook steeds", roept een meisje spontaan vanaf haar plek in de kerkzaal. En als de dominee vraagt of dat bij andere kinderen thuis ook wel eens voorkomt, steken meerderen de hand op. [3]
meerdere
- verbogen vorm van de stellende trap van meerder
- Het woord meerdere staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meerdere" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "meerdere" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Tubantia 08-11-07 Basisscholen Westerhaar vieren Dankdag
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be