• maat·re·gel
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘schikking’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
  • samenstelling van  maat  en  regel  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord maatregel maatregelen
maatregels
verkleinwoord maatregeltje maatregeltjes

de maatregelm

  1. iets dat wordt beslist om een doel te treffen
    • Er moesten maatregelen genomen worden om op tijd klaar te zijn. 
     Sinds 5 oktober is voor heel het land weer een ophok- en afschermplicht van kracht voor houders van pluimvee en andere vogelsoorten. De maatregel werd afgekondigd vanwege een toename van het aantal besmettingen in september en uit angst voor meer besmettingen bij voornamelijk wilde vogels. De plicht om vogels binnen te laten geldt niet alleen voor bedrijven, maar ook voor hobbyhouders.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]