• los·geld
enkelvoud meervoud
naamwoord losgeld losgelden
verkleinwoord - -

het losgeldo

  1. geld betaald voor iemands vrijlating
    • De bandieten eisten een groot losgeld voor de gijzelaars die zij overweldigd hadden. 
  2. (figuurlijk) goederen die betaald moeten worden voor iemands vrijlating
    • Verder eisen wij een losgeld voor de Koning van 200 kwasten en 500 verfpotten, bijeen te brengen door de inwoners van Perspektivum. [1] 
  3. geld dat men moet betalen voor het vrijgeven van een computersysteem na een hack met gijzelsoftware
     De Universiteit Maastricht (UM) krijgt het losgeld dat in 2019 na een hack werd betaald aan cybercriminelen terug. De politie en het Openbaar Ministerie hebben inmiddels een deel van het losgeld en de cryptomunten gevonden. Doordat de cryptomunten meer waard zijn geworden, ontvangt de universiteit zo'n 500.000 euro, terwijl destijds bijna 200.000 euro aan losgeld is betaald, meldt de Volkskrant.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 94
  2.   Weblink bron “Universiteit Maastricht krijgt losgeld dat in 2019 na hack betaald werd terug” (02 juli 2022), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be