lastgeld
- last·geld
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lastgeld | lastgelden |
verkleinwoord |
het lastgeld o
- (verouderd) belasting die een schipper moet betalen in een haven afhankelijk van de hoeveelheid goederen die zijn schip vervoert
- Daarenboven moet de schipper nog opgeven, hoeveel last zijn schip voert en lastgeld betalen, nl. een halven specierijksdaalder in natura per last; dit lastgeld is onlangs ingevoerd naar aanleiding van het feit, dat de Czar eenige jaren geleden een ambassadeur overzee naar Holland heeft gezonden en diens Russisch schip daar lastgeld moest betalen; toen de Czar dit vernam, beval hij dat alle te Archangel binnenvallende schepen eveneens lastgeld moeten betalen, van welk land ze ook komen, met uitzondering alleen van de Engelsche schepen, aangezien de Engelsche gezant dezen voor de nieuwe verordening heeft weten te vrijwaren. [3]
- Het woord lastgeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lastgeld" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ lastgeld op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1903)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap Memoire touchant le negoce et la navigation des Hollandois, Medegedeeld door Dr. P.J. Blok.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be