• kwa·ken
  • In de betekenis van ‘het natuurlijke geluid van eenden en kikkers maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kwaken
kwaakte
gekwaakt
zwak -t volledig

kwaken

  1. inergatief (dierengeluid) het geluid van een eend of kikker maken
  2. inergatief (figuurlijk), (informeel) redeloos over iets praten
    • Zitten kwaken zonder kennis van zaken. 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]