kabinet
- ka·bi·net
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘meubelstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kabinet | kabinetten |
verkleinwoord | kabinetje | kabinetjes |
het kabinet o
- (politiek) (regering) een bestuursorgaan bestaande uit hooggeplaatste leden van een regering, de regering.
- Het kabinet-Balkenende IV viel over de missie in Uruzgan: het CDA en de CU wilden de militaire missie verlengen, de PvdA niet.
- Het is bepaald niet ondenkbaar dat ook het oligarchenkapitaal dat nu zo moeilijk te traceren is, buiten beeld is geraakt door fiscale constructies die zijn opgetuigd in ons land, met goedkeuring van een hele serie kabinetten-Balkenende en -Rutte. [3]
- een meestal houten opslagmeubel met veel vakken, deurtjes of vitrines
- een plaats waar een verzameling ergens van is aangelegd
- In dit kabinet worden veel rariteiten tentoongesteld.
- het secretariaat van een bestuurder (zoals een burgemeester of minister)
- een ministerie
|
|
- Het woord kabinet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kabinet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kabinet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kabinet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.parool.nl (9 apr 2022)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be