kaalkop
- kaal·kop
- In de betekenis van ‘iem. met een kaal hoofd’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- samenstelling van kaal en kop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaalkop | kaalkoppen |
verkleinwoord | kaalkopje | kaalkopjes |
- iemand zonder haar op zijn hoofd
- ‘Ach, modes zijn net zo veranderlijk als het klimaat in tijden van CO2,’ zei Patrick. ‘Op een dag keert het schaamhaar in volle glorie terug. Behalve bij die belazerde gelaserde gevallen. Dat worden dan de paria’s van de nieuwe tijd. Net zo bespot en buitengesloten als de kaalkop uit de tijd toen mannen hun schedel nog niet schoren om op een boeddhist of sportschoolgoeroe te lijken.’[3]
- een soort zeebaars
1. persoon
- Het woord kaalkop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kaalkop" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "kaalkop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 29 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be