• kaal·kop
  • In de betekenis van ‘iem. met een kaal hoofd’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • samenstelling van  kaal  en  kop 
enkelvoud meervoud
naamwoord kaalkop kaalkoppen
verkleinwoord kaalkopje kaalkopjes

de kaalkopm [2]

  1. iemand zonder haar op zijn hoofd
    • ‘Ach, modes zijn net zo veranderlijk als het klimaat in tijden van CO2,’ zei Patrick. ‘Op een dag keert het schaamhaar in volle glorie terug. Behalve bij die belazerde gelaserde gevallen. Dat worden dan de paria’s van de nieuwe tijd. Net zo bespot en buitengesloten als de kaalkop uit de tijd toen mannen hun schedel nog niet schoren om op een boeddhist of sportschoolgoeroe te lijken.’[3] 
  2. een soort zeebaars
89 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]