juffrouw
- juf·frouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | juffrouw | juffrouwen |
verkleinwoord | juffrouwtje | juffrouwtjes |
de juffrouw v
- jonge, gewoonlijk ongehuwde, vrouw
- Ze was toen nog maar een juffrouwtje, en een echte schoonheid.
- (kindertaal) lerares, onderwijzeres, juf
- De juffrouw riep ons terug van het schoolplein.
- Het woord juffrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "juffrouw" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "juffrouw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ juffrouw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be