jouw
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
bijvoeglijk | zelfstandig | bijvoeglijk | zelfstandig | |
1e persoon | mijn m'n |
mijne | ons, onze | onze |
2e persoon (informeel) |
jouw je |
jouwe | jullie je |
- |
2e persoon (formeel) (regionaal) |
uw | uwe | uw | uwe |
3e persoon (mannelijk) |
zijn z'n |
zijne | hun | hunne |
3e persoon (vrouwelijk) |
haar d'r, 'r |
hare | ||
3e persoon (onzijdig) |
zijn z'n (ervan) |
zijne | ||
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm |
- jouw
jouw [3]
- (informeel) van jou
- Is dat jouw auto?
- ▸ ’Ik moet er zelf niet aan denken. Maar het is jouw leven en als je er blij van wordt moet je het gewoon doen.’[4]
- (verbogen) jouwn
1. (informeel) van jou
vervoeging van |
---|
jouwen |
jouw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jouwen
- Ik jouw.
- gebiedende wijs van jouwen
- Jouw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jouwen
- Jouw je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jouw | jouwen |
verkleinwoord | - | - |
- uitroep (van vreugde)
- uitroep (van spot)
- Het woord jouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jouw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "jouw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jouw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be