hees
- hees
- In de betekenis van ‘schor’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- [bijvoeglijk naamwoord] erfwoord Germaans *haisaz, vanwaar ook Angelsaksisch: hās en Oudnoords hás (vergelijk Limburgs heisj)
- [zelfstandig naamwoord] hee met de uitgang -s [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | hees | heser | heest |
verbogen | hese | hesere | heeste |
partitief | hees | hesers | - |
hees
- (personen) geen helder stemgeluid kunnen produceren.
- Je klinkt nogal hees.
- (stem) niet helder, klankloos.
- Wat heb je toch een hese stem!
vervoeging van |
---|
hijsen |
hees
- enkelvoud verleden tijd van hijsen
- Ik hees.
- Jij hees.
- Hij, zij, het hees.
- Ik hees.
- ▸ Wederom slingerde hij mijn touw in één keer over de hoge tak, bevestigde mijn voedselzak eraan, hees hem vier meter de lucht in en bond het touw vast aan de stam van de boom. Zo doe je dat.[3]
de hees mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord hee
- Het woord hees staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hees" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "hees" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.