• hard
  • In de betekenis van ‘moeilijk samen te drukken, te verbrijzelen, te buigen; luid, meedogenloos’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hard harder hardst
verbogen harde hardere hardste
partitief hards harders -

hard

  1. stevig, een uitwendige kracht onverzettelijk weerstaand
    • Diamant is de hardste stof bekend aan de wetenschap. 
  2. psychologisch tegen veel bestand, voor niets terugdeinzend
    • Dat is een harde kerel. 
  3. streng
    • Een hard oordeel. 
  4. krachtig
     Maar om te zorgen dat de boog niet instortte in de harde wind moest je een vakwerk van hout en planken bouwen dat vanaf de bodem van het dal omhoogging — er waren enorme hoeveelheden hout nodig om de ondersteuning sterk genoeg te maken.[2]
  5. met grote geluidssterkte
    • Hij had last van de harde muziek van zijn buren. 

hard

  1. met veel inzet en energie
     Na twintig jaar hard werken in glimmende kantoorgebouwen had ik behoefte aan meer natuur en avontuur.[3]
  2. met grote snelheid
    • Hij kan heel hard lopen. 
  • [1]: hard als steen
  • [2]: ergens hard aankomen
vervoeging van
harden

hard

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harden
    • Ik hard. 
  2. gebiedende wijs van harden
    • Hard! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harden
    • Hard je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "hard" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


stellend vergrotend overtreffend
hard harder hardest

hard

  1. ingewikkeld, lastig, moeilijk
  2. veeleisend, zwaar [2]

hard

  1. paal
  2. (sport) harde band van een raceauto
  3. (informeel) cocaïne
  4. (informeel) hard werk, zware arbeid


hard m

  1. (spreektaal) pornofilm [1]
  2. (spreektaal) hardrock [1]
  3. (spreektaal) elektronische apparaten, hardware [1]

hard

  1. (spreektaal) moeilijk, pijnlijk
    «Trop hard l’exo de c’matin!»
    Die oefening van vanochtend was echt moeilijk! [1]


  • hard
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord harðr.
Naar frequentie 1936
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud hard hardere hardest
o enkelvoud hardt
meervoud harde
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
harde hardere hardeste

hard

  1. hard
  2. flink, fors
  3. streng, bar
  • [1]: hardt metall
hardmetaal
  • [1]: hard som stein
keihard


  • hard
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord harðr.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud hard hardare hardast
o enkelvoud hardt
meervoud harde
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
harde hardare hardaste

hard

  1. hard
  2. flink, fors
  3. streng, bar
  • [1]: hardt metall
hardmetaal
  • [1]: hard som stein
keihard