• gre·go·ri·aans
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gregoriaans gregoriaanser gregoriaanst
verbogen gregoriaanse gregoriaansere gregoriaanste
partitief gregoriaans gregoriaansers -

gregoriaans

  1. (geschiedenis) met betrekking tot of afkomstig van paus Gregorius zoals Gregorius XIII   of Gregorius I  
  2. (muziek) met betrekking tot de eenstemmige kerkzang waarvan de invoering aan Gregorius I toegeschreven wordt.
  3. (tijdrekening) volgens de kalender die door Gregorius XIII in 1582 werd ingevoerd en geleidelijk wereldwijd in gebruik is genomen
enkelvoud meervoud
naamwoord gregoriaans
verkleinwoord

het gregoriaanso

  1. (muziek) de eenstemmige kerkzangstijl die vele jaren in de katolieke kerk gebezigd werd.
95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]