gezondheid
- Geluid: gezondheid (hulp, bestand)
- ge·zond·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezondheid | - |
verkleinwoord | - | - |
de gezondheid v
- (medisch) welbevinden, in goede staat zijn
- Zijn gezondheid was gelukkig niet in gevaar.
- ▸ Het was gek om mijn gezondheid helemaal in handen van deze wonderlijke techniek te leggen, maar het leek mij de meest efficiënte optie.[1]
- bevolkingsgezondheid, dierengezondheid, diergezondheid, minister van Volksgezondheid, ministers van Volksgezondheid, mondgezondheid, volksgezondheid
1. welbevinden, in goede staat zijn
gezondheid!
- een uitroep als iemand niest of hoest
- Het woord gezondheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gezondheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
gezondheid
- (medisch) gezondheid; welbevinden, in goede staat zijn
gezondheid
- (medisch) gezondheid; welbevinden, in goede staat zijn