gemeenplaats
- ge·meen·plaats
- In de betekenis van ‘alledaags gezegde’ voor het eerst aangetroffen in 1585 [1]
- samenstelling van gemeen bn en plaats zn (gemeen = gewoon) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gemeenplaats | gemeenplaatsen |
verkleinwoord | gemeenplaatsje | gemeenplaatsjes |
- (taalkunde) veelvuldig gebruikt gezegde waarvan men de oorspronkelijke kracht niet meer voelt
- Het woord gemeenplaats staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gemeenplaats" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gemeenplaats" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gemeenplaats op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be