gag
- gag
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kwinkslag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1948 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gag | gags |
verkleinwoord | gagje | gagjes |
de gag m
- een grap in een film
- Die film zal vol met gags, wat hem erg leuk maakte.
- Het woord gag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gag" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be