• gag
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kwinkslag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1948 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gag gags
verkleinwoord gagje gagjes

de gagm

  1. een grap in een film
    • Die film zal vol met gags, wat hem erg leuk maakte. 
29 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[2]