• eu·fe·mis·me
  • Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘verhullend woord’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'eu' [goed] + phèmè [woorden, mededeling] met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord eufemisme eufemismen
verkleinwoord eufemismetje eufemismetjes

het eufemismeo

  1. het gebruik van een woord om sterkere variant, vaak een grof of vulgair woord, te vervangen door een minder grof of vulgair woord of uitdrukking, bijvoorbeeld heengegaan in plaats van dood
     En ze had alles contant betaald omdat een deftige familie geen schulden maakte en iets op afbetaling kopen was een eufemisme voor precies hetzelfde.[3]
  2. het woord of de uitdrukking die op die manier gebruikt wordt
94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]