• el·kaars
nominatief genitief
elkaar elkaars

elkaars

  1. genitief van elkaar
    • We maken de schoenen van elkaar schoon. => We maken elkaars schoenen schoon. 
     Gebroederlijk pakten we elkaars handen vast en liepen de trap op van de enige winkel van het dorp, die ook dienst deed als centrale hangplek voor alle hikers.[1]
96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be