elders
- el·ders
- erfwoord Ontstaan uit ouder elre (met bijwoordelijke achtervoegsel -s, vergelijk anders), uit Germaans *aljar “naar elders”, verwant aan Gotisch aljar “elders”, Oudsaksisch ellior, Angelsaksisch ellor “naar elders”. [1]
- In de betekenis van ‘bijwoord van plaats: niet hier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1514 [2]
elders
- ergens anders, in een andere plaats, op een andere plaats
- Mijn familie woont elders in Almelo
1.
- Het woord elders staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "elders" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ elders op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "elders" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: elders (VS) (hulp, bestand)
elders mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord elder