• drink·geld
enkelvoud meervoud
naamwoord drinkgeld -
verkleinwoord - -

het drinkgeldo

  1. klein bedrag als onverplichte blijk van waardering voor bewezen diensten
    • Een Vlaming geeft wel eens drinkgeld in het restaurant, een Nederlander geeft een fooi.  [2]
  2. (figuurlijk) relatief verwaarloosbaar bedrag
    • Zlatan Ibrahimovic werd verkocht aan Juventus. De tovenaar mocht weg, voor slechts 16 euro. Real Madrid betaalde voor de houthakker Woodgate 24 miljoen; Manchester had meer dan 40 miljoen over voor de voetbalfoetus Rooney. Zlatan: 16 miljoen. In Italië is dat drinkgeld.  [3]
  3. geld om alcolholische drank mee te kopen
    • Een meisje van 13 zei dat ze in het weekeinde acht glazen per avond drinkt. Ze was een kind in een vrijwel volwassen lichaam. Het drinkgeld kwam van haar ouders en ze ging zelfs met haar ouders uit.  [4]
94 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]