• dood·gaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doodgaan
ging dood
doodgegaan
klasse 7 volledig

doodgaan

  1. ergatief het leven verlaten
    • De planten waren allemaal doodgegaan. 
    • Het was niet zozeer de angst om dood te gaan, als wel het idee nu dood te gaan. Als laatste doodgaan, zei Albert bij zichzelf, is hetzelfde als als eerste doodgaan, lulliger bestaat niet. [1] 
  2. (toneel) (van stand-upcomedians e.d.) niet in staat zijn het publiek aan het lachen te krijgen, een reeks grappen vertellen die geen van allen aanslaat
    • Harry Hol (45) is vaker doodgegaan, maar die keer in Theater de Meervaart in Amsterdam was verreweg het pijnlijkst.[2] 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]