• con·sta·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vaststellen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse constater (met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
constateren
constateerde
geconstateerd
zwak -d volledig

constateren

  1. overgankelijk vaststellen
    • Ik moet constateren dat jullie nog niet echt voortgang geboekt hebben... 
     De Franse levensstijl blijft een uiterst aantrekkelijk concept waaraan goed wordt verdiend, zoals Michel Houellebecq constateerde in zijn laatste roman De kaart en het gebied: luxe, elegantie, goed eten en drinken.[3]
     In zijn bril zag ik mezelf weerspiegeld en ik constateerde dat ik er net zo verwilderd uitzag als hij.[4]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. "constateren" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. constateren op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be