• breed
  • In de betekenis van ‘wijd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 851 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen breed breder breedst
verbogen brede bredere breedste
partitief breeds breders -

breed

  1. van grote afmeting in de zijdelingse richting
    • Zo'n Hummer is wel een erg brede auto. 
     Gespannen zette ik mijn tent op: om mezelf af te leiden en dieren af te schrikken begon ik hard te fluiten en ik wierp af en toe een blik op de brede vallei onder me.[2]
     'Dit kan dus niet,' mompelde hij toen hij de bedragen las. Toen Jeroen de bedragen nogmaals bij elkaar optelde, kwam hij echter tot dezelfde eindconclusie. 'Dit kan dus wél. ' De glimlach op zijn gezicht werd breder.[3]
  2. het ~ hebben: welvarend zijn
    • Zij hadden het niet zo breed in die akelige tijd. 
  3. bij een rechthoek de lengte van de korte zijde
    • het huis is 10 meter lang, 6 meter breed en 5 meter hoog. 
  4. breed publiek: het algemene publiek
     Wiggers krijgt de koninklijke onderscheiding voor "zijn inzet voor het innovatieve en inclusieve karakter van de dansproducties, zijn bijdrage aan het voor een breed publiek toegankelijk maken van moderne dans en het betrekken van de regio bij het dansgezelschap", aldus een verklaring van het Koninklijk Huis.[4]
  • Die het breed heeft, laat het breed hangen
als iemand veel geld heeft kan die veel bezitten
  • Een brede rug hebben
veel kunnen verdragen
  • Het is zo breed als het lang is
hoe er ook naar iets gekeken wordt maakt niet uit, de uitkomst is altijd hetzelfde
  • Het is zo lang als het breed is
hoe er ook naar iets gekeken wordt maakt niet uit, de uitkomst is altijd hetzelfde
  • Het niet breed hebben
niet veel inkomsten of bezit hebben
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. "breed" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  4.   Weblink bron “Introdans-oprichter Ton Wiggers krijgt koninklijke onderscheiding en erepenning” (26 juni 2022), NU.nl
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


stellend attributief vergrotend overtreffend
breed breë breër breedste

breed

  1. breed
    «Botman het gesê hy neem kennis dat die bespreking nou nie meer primêr oor die US gaan nie, maar oor die breër saak van Afrikaans in die hoër onderwys in ’n grondwetlike konteks.»
    Botman zei dat hij er kennis van genomen had dat de discussie nu niet meer in de eerste plaats over de Universiteit van Stellenbosch ging, maar over de bredere zaak van het Afrikaans in het hoger onderwijs binnen een grondwettelijke context.


vervoeging
onbepaalde wijs to  breed 
he/she/it  breeds 
verleden tijd  bred 
voltooid
deelwoord
 bred 
onvoltooid
deelwoord
 breeding 
gebiedende wijs  breed 

breed

  1. overgankelijk fokken, kweken, telen
  2. onovergankelijk zich voortplanten (van dieren of planten), jongen
enkelvoud meervoud
breed breeds
  1. ras, soort
  2. (pejoratief) halfbloed (m.n. in de VS)