bode
- bo·de
- In de betekenis van ‘boodschapper’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bode | boden, bodes |
verkleinwoord | - | - |
de bode m
- (beroep) iemand die gezonden wordt om een bericht, dienst, voorwerp enz. af te leveren
- De bode verkondigde een boodschap van grote vreugde.
1. iemand die gezonden wordt om een bericht, dienst, voorwerp enz. af te leveren
- Het woord bode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bode" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bode" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bode | boden |
genitief | boden | boden |
datief | bode | boden |
accusatief | bode | boden |
- Afgeleid van het Oudnederlandse bodo
bode m
- bo·de
bode, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van boden
bode
- voltooid deelwoord van by
bode
- voltooid deelwoord van byda
bode
- voltooid deelwoord van byde
bode
- IPA: /bɔɟɛ/
- bo·de
bode
- IPA: /bɔdɛ/
- bo·de
bode