• be·drag
  • In de betekenis van ‘geldsom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1288 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrag bedragen
verkleinwoord bedragje bedragjes

het bedrago

  1. som geld, geldsom
    • Ik heb een aanzienlijk bedrag op mijn rekening staan. 
     De eerste 10 procent van het bedrag doneerde ik zelf, geïnspireerd door de vader van Malala die jaarlijks 10 procent van zijn lerarensalaris aan hulpbehoevende mensen in zijn gemeenschap geeft.[2]
     ‘Dit kan dus niet,’ mompelde hij toen hij de bedragen las.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]