• ant·woord·de
vervoeging van
antwoorden

antwoordde

  1. enkelvoud verleden tijd van antwoorden
    • Ik antwoordde. 
    • Jij antwoordde. 
    • Hij, zij, het antwoordde. 
     'Dus u staat hier aan het hoofd van de beveiliging?' 'Ik bén de beveiliging hier,' antwoordde hij.[1]
  1. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer  , ISBN 9789025768652