Enkelvoud 1ste 2de
vertroulik
2de
beleef
2de
Vlaams
3de m 3de v 3de o
Onderwerp ik 'k jij je u gij ge hij ie zij ze het 't
Voorwerp mij me jou je u u hem 'm haar ze, d'r, 'r het 't
Meervoud 1ste 2de
vertroulik
2de
beleef
2de
Vlaams
3. persoon
Onderwerp wij we jullie u gij ge zij ze
Voorwerp ons jullie u u hun, hen ze
Hulp:IPA: []
    
(lêer)
  1. Sy, onbeklemtoonde persoonlike voornaamwoord van die derde persoon enkelvoud vroulik in die onderwerpsvorm.
  2. Haar, onbeklemtoonde persoonlike voornaamwoord van die derde persoon enkelvoud vroulik in die voorwerpsvorm.
  3. Hulle, onbeklemtoonde persoonlike voornaamwoord van die derde persoon meervoud in die onderwerps- en voorwerpsvorm.
1.: «Heeft ze dat gezegd?»
Het sy dit gesê?
2.: «Heb je ze gezien?»
Het hy haar gesien?
3.: «Hebben ze dat gezegd?»
Het hulle dit gesê?
  1. Die beklemtoonde vorm is zij.
  2. Die beklemtoonde vorm is haar.
  3. Die beklemtoonde vorm is zij as onderwerp en hen of hun as voorwerp.[1]
  1. Die amtelike preskriptiewe grammatika onderskei "hen" as akkusatief en "hun" as datief, maar dit is omtrent 1630 kunsmatig ingevoer en nooit in die spreektaal aanvaar nie.